Marcel Wiedenbrugge (auteur bij Credit Expo) spreekt Michel van Leeuwen (directielid Flanderijn) in een interview over de oorzaken van de toename van de overdracht-tijd van vorderingen, de schulden­problematiek en noodzakelijke veranderingen in de uitoefening van het vak gerechts­deurwaarder.

Rucksichtslos dagvaarden, dat kan gewoon niet meer”, aldus Michel van Leeuwen, gerechtsdeurwaarder en directielid bij Flanderijn. Er moet meer gekeken worden naar de achtergronden en oorzaken van schulden. Waarom betaalt iemand niet, wat weten we van de schuldenaar en welke oplossingen zijn gegeven de situatie het meest effectief of passend? Het vereist een andere manier van denken en een meer integrale aanpak, maar dat heeft ook gevolgen voor de tarief­structuur en verdien­modellen. In dit interview spreek ik met Michel van Leeuwen over de oorzaken van de toename van de overdracht-tijd van vorderingen, de schulden­problematiek en noodzakelijke veranderingen in de uitoefening van het vak gerechts­deurwaarder.

In jullie jaarverslag valt te lezen, dat opdrachtgevers langer wachten met het uit handen geven van vorderingen. Heb je daar een verklaring voor?
Michel: “Dit kun je het beste vanuit historisch perspectief bekijken. Tien jaar geleden was het bijvoorbeeld gebruikelijk dat woning­corporaties huurachterstanden aan ons overdroegen als er sprake was van drie tot vier maanden achterstand. Langzamerhand werd er vanuit woning­corporaties steeds meer aandacht besteed aan de voorkant van het (incasso)proces, waardoor huur­achterstanden al na een maand aan ons werden overgedragen. De laatste tijd zien we de overdracht-tijd weer oplopen. Ik zie regelmatig opdrachten voorbijkomen, waarbij er sprake is van twee of drie maanden huur­achterstand. Die ontwikkeling kan verklaard worden uit het feit dat er op gemeentelijk niveau steeds vaker afspraken (convenanten) zijn met schuldeisers en schuldhulp­verlenende instanties om eerst een interventie te doen om de oorzaken van de betalings­achterstand te achter­halen. Tijdens dat proces worden ook regelmatig andere organisaties, waaronder vrijwilligers, ingeschakeld. Dat heeft niet altijd het gewenste resultaat maar zorgt dan wel voor een vertraging in het incassotraject. Daarnaast worden betalings­achterstanden te veel op één grote hoop gegooid, in plaats van dat er eerst goed gekeken wordt naar de ernst en achtergrond van de situatie. Het maakt in de benadering en de oplossing van een zaak nogal wat uit of iemand zich in een potentieel problematische schulden­situatie bevindt of dat het om een incidenteel geval gaat. Als een interventie niet succesvol is, ben je zo een maand verder, waarbij een huur­achterstand van bijvoorbeeld 700 euro oploopt naar het dubbele bedrag. Het vinden van een passende betalings­oplossing met de klant (huurder) is dan wel lastiger.

Je spreekt over interventies van schuldhulp­verlenende instanties. Worden jullie daarbij betrokken?
Michel: “Helaas worden wij te weinig betrokken in de (begin)fase.  Als deurwaarder worden wij – ten onrechte – nog te vaak gezien als sluitstuk van het incassoproces. Sterker nog, in onze gesprekken met opdrachtgevers merken wij dat op bestuurs­niveau vaak de opdracht wordt gegeven om de gerechts­deurwaarder zo laat mogelijk in te schakelen.  Dat is jammer, omdat wij als deurwaarder juist heel goed zijn uitgerust om effectieve ondersteuning te bieden bij beginnende betalings­achterstanden. Zowel de opdrachtgever als de politiek vergeet dit vaak. Laat ik een voorbeeld geven. In oktober 2018 was ik tijdens de Dag van de Armoede in Rotterdam aanwezig bij een conferentie waar ook de wethouder Armoedebestrijding bij aanwezig was. Hij vertelde tijdens een voordracht, dat hij in zijn functie – die hij toen een aantal maanden bekleedde – veel partijen gesproken had die zich in Rotterdam met schulden bezighouden. Nu moet je weten dat er in Rotterdam ongeveer 170 instellingen actief zijn op het gebied van schulden. Ik heb hem toen gevraagd met welke gerechtsdeurwaarder hij gesproken had en dat bleek geen enkele te zijn. Ik heb hem toen uitgelegd waar wij als Flanderijn mee bezig zijn, maar ook wat de taken en activiteiten van gerechtsdeurwaarders in het algemeen omvatten. Het gaat niet alleen om zaken met betrekking tot wetgeving en beslaglegging, maar ook om vroegsignalering. Een paar weken geleden is deze wethouder een dag met een van onze gerechtsdeurwaarders mee op pad geweest. Hij kwam toen al snel tot het inzicht dat hij een volledig verkeerd beeld had van de werkzaamheden van de gerechts­deurwaarder. Zijn beeld kantelde van de deurwaarder als kosten­verhogende factor in het schuldenproces naar een dienstverlenende partij die goed inzetbaar is in het stadium van beginnende schulden. De deurwaarder komt immers letterlijk bij de mensen thuis en kan ter plekke problemen signaleren. Bovendien beschikt de gerechts­deurwaarder over veel informatie van schulden en vorderingen. Zolang mensen niet weten wat wij doen en kunnen en wij als beroepsgroep dat ook onvoldoende zichtbaar maken, blijft het perspectief van de buitenwereld onvolledig en helaas vaak ook negatief. Daar moeten we met z’n allen aan werken.”

Hoe zou de samenwerking tussen (schuldhulp)verlenende instanties en de gerechts­deurwaarder verbeterd of gestimuleerd kunnen worden?
Michel: “Er zijn twee aspecten die ik hier zou willen noemen. Enerzijds zal er als beroepsgroep een omwenteling in het denken moeten plaatsvinden. Onze beroepsgroep is er niet bij gebaat als problematische schulden niet opgelost of voorkomen worden. Niemand heeft voordeel bij dat soort schulden of bij onnodige kosten.  Ik zie nog te veel gerechts­deurwaarders die zich primair bezighouden met het verrichten van ambtelijke werkzaamheden, zoals dagvaarden en het leggen van beslag. Als dat je verdienmodel is, dan zal het lastig zijn om aanknopingspunten te vinden voor samenwerking met schuldhulpverlening.

Anderzijds zal de gerechts­deurwaarder meer moeten samenwerken met partijen die zich bezighouden met de schulden­problematiek. Dat betekent dat we als beroepsgroep meer aan vroeg­signalering moeten gaan doen en dus meer actief moeten zijn in het voortraject, zodat problematische schulden voorkomen kunnen worden. De samenwerking moet ook lokaal gezocht worden, want iedere gerechts­deurwaarder is immers gevestigd en actief in een gemeente of regio. Als alle gerechts­deurwaarders in Nederland initiatieven tot samenwerking met schuldhulpverlenende instanties en gemeenten zouden nemen en ook nog eens onderling op dat gebied samenwerken, dan ontstaat er vanzelf een landelijke dekking
.”

Dus eigenlijk zeg je tegen schuldhulpverlenende instanties “Wees welkom, neem contact met ons op”?
Michel: “Het sluit volledig aan bij onze slogan “De deur staat altijd open”. We proberen de samenwerking ook zelf te zoeken. Om nog even terug te keren naar het voorbeeld van Rotterdam. In het verleden hadden we elke twee weken overleg met de kredietbank Rotterdam over lopende dossiers. Als gevolg van een wisselende politieke samenstelling van het college van burgemeester en wethouders was er in het vorige college weinig aandacht voor schuldhulp­verlening en dan zie je dat de samenwerking direct verwatert. Er was geen of onvoldoende politieke druk op de kredietbank Rotterdam om de samenwerking te zoeken. Nu is de politieke aandacht voor de schulden­problematiek gelukkig weer terug op de agenda, maar dat moeten we wel zien vast te houden. Ik wil nogmaals benadrukken dat wij altijd openstaan voor gesprekken met schuldhulp­verlenende instanties. Zo gaan we binnenkort in gesprek met Humanitas over “formulierenbrigades” en hebben we ook andere gerechtsdeurwaarders uitgenodigd om hieraan deel te nemen. Ik was recent op het Nibud congres en daar kwam naar voren dat 1 op de 5 Nederlanders geen of onvoldoende gebruik maken van toeslagen, waar mensen dus wel recht op hebben. Dat heeft uiteraard negatieve gevolgen voor het besteedbaar inkomen, waardoor mensen mogelijk ook hun schulden of vaste lasten niet goed kunnen (af)betalen. Door een eenvoudig loket te openen, waar we mensen naartoe kunnen verwijzen, kunnen we in samenwerking met Humanitas bijdragen aan effectieve oplossingen voor financiële problemen en de schuldenaren helpen bij het op peil krijgen van het inkomen. Op die manier ontstaat er meteen meer financiële ruimte om schulden (af) te betalen en dat is uiteraard gunstig voor alle betrokken partijen. Dit soort initiatieven zouden we als beroepsgroep veel meer moeten oppakken en ook actief uitstralen dat we hiervoor openstaan. En ook moeten we samen met schuldhulp­verleners en bewindvoerders onderzoeken hoe de hulpverlening aan mensen met problematische schulden beter kan. Dat dit nodig is blijkt wel uit de reportage in de Monitor van afgelopen zondag, waarin verschillende schuldenaren aan het woord kwamen die gewoon niet goed zijn geholpen.

Kan een gerechtsdeurwaarder daar wel een boterham mee verdienen?
Michel: ”Ik denk dat wij een goed voorbeeld zijn dat het kan. Als je naar onze jaarcijfers kijkt, dan zie je dat 65 procent van onze inkomsten afkomstig zijn uit het minnelijk traject en dat we 60 procent van de vorderingen geheel of gedeeltelijk incasseren, ook in de minnelijke fase. Onze cijfers tonen aan dat je met oplossingsgericht incasseren en door samenwerking met andere partijen te zoeken een gezonde bedrijfs­voering kunt uitoefenen. Belangrijk is wel om de dialoog met partijen aan te gaan. Naar wat voor soort dienst­verlening ben je op zoek en waarmee kan ik jou helpen? Maar ook, wat ben je bereid om daarvoor te investeren? We zien dat opdrachtgevers, zoals woning­corporaties en banken, steeds vaker op zoek zijn naar duurzame oplossingen en ook bereid zijn om na te denken over andere tarief­modellen. Wij staan daar zeker voor open, mits het uitgangspunt is dat je een redelijke vergoeding ontvangt voor de geleverde werkzaamheden. Duurzame oplossingen vereisen ook dat er anders wordt gekeken naar de tarief­stelling en de dienstverlening. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder. “

Denk je dat het nadenken over andere verdien­modellen breed gedragen wordt in de markt?
Michel: “Flanderijn richt zich in de consumenten­markt met name op opdrachtgevers met ‘repeterende vorderingen’, vorderingen die maandelijks terugkeren. Dan kun je denken aan woning­corporaties, verzekeraars, nuts­bedrijven, maar ook scholen en opleidings­instellingen. Wij zien over de hele breedte dat er over andere tarief­structuren, maar ook andere methoden van aanpak wordt nagedacht. Daarin spelen oplossings­gericht incasseren en vroeg­signalering een belangrijke rol.

Kun je een voorbeeld geven van deze nieuwe methoden van aanpak en welke gevolgen heeft dat voor de manier van werken?
Michel: “We onderzoeken op dit moment of er vanuit de schuldeisers bereidheid bestaat om integraal samen te werken aan oplossingen voor de schulden­problematiek op individueel niveau. Laat ik een voorbeeld geven. Stel iemand heeft een betalings­achterstand bij zowel de woning­corporatie, het energie­bedrijf en een overheids­instantie. De vraag is dan hoe we de situatie kunnen stabiliseren bij de schuldenaar. Als de prioriteit gelegd wordt bij de betaling van de huur en de energienota, dan zouden we aan de overheids­instantie kunnen voorleggen om tijdelijk even een stapje terug te doen bij het betalen van bijvoorbeeld een boete. Zo kan er financiële rust gecreëerd worden. Uit de eerste reacties blijkt dat er interesse is om hierover na te denken. Dat was acht jaar geleden totaal not done en was het vooral ‘eigen vordering eerst’. Dat beeld is in de huidige markt en tijdgeest duidelijk aan het kantelen maar het is wel een kanteling die door ons in gang gezet moest worden. Dat betekent overigens wel dat wij onze manier van werken daarop moeten aanpassen. We zullen in de toekomst steeds meer met casemanagers gaan werken in plaats van dossier­behandelaars. Een casemanager zal dan verantwoordelijkheid dragen voor alle vorderingen die wij op een schuldenaar hebben, waardoor er een beter overzicht ontstaat over de schulden­positie bij de klant en er effectiever aan duurzame oplossingen gewerkt kan worden.

Maar er zijn toch ook veel initiatieven van gemeenten om tot integrale samenwerking te komen door middel van convenanten?
Michel: “Op het gebied van schulden zijn er op dit moment erg veel initiatieven en pilots, die in een groot aantal gevallen op niets uitdraaien, maar waar wel veel tijd en energie in is gestoken. Gerechts­deurwaarders zouden een positieve bijdrage kunnen leveren, door de kennis, ervaring en beschikbare data ter beschikking te stellen. We kennen immers de meeste schuldenaren, dus kunnen we van daaruit ook goed adviseren over het te volgen behandel­traject. Samenwerking kan dan een win-winsituatie opleveren. Laten we overigens niet vergeten dat het uitgangspunt is, dat een (onbetwiste) vordering gewoon betaald moet worden. Dat lijkt in de discussie over schulden wel eens een beetje ondergesneeuwd te raken. In ons geval praat je dan toch altijd nog over ruim 400.000 dossiers van mensen die om diverse redenen hun rekening niet (kunnen) betalen.

Wat is jouw kijk op het vakgebied voor de nabije toekomst?
Michel: “Voor de komende jaren verwacht ik zeker op het gebied van tarief­modellen grote veranderingen. Ik denk dat partijen in deze sector ook meer zelf het initiatief moeten nemen en niet enkel afwachten waar opdrachtgevers mee komen. Verder denk ik dat het verschijnsel dat opdrachtgevers verdienen aan handelingen van hun incasso­partners (kickback fees) gaat verdwijnen. Een dergelijke manier van zaken doen, past in zijn geheel niet bij de ontwikkelingen in de maatschappij en het is ook economisch niet verantwoord. Tenslotte verwacht ik dat opdrachtgevers meer vat willen krijgen op de kosten die het incassobureau of de gerechts­deurwaarder bij de klant (schuldenaar) in rekening brengen. Wij vinden dat daar nu veel te weinig aandacht voor is.

Wat zou nog aan de lezer willen meegeven?
Michel: “Ik zou graag nogmaals de hand willen uitreiken naar schuldhulp­verlenende instanties. Zoek ons op en ga in gesprek met ons. Verder gaat het me aan het hart dat het ‘vijandbeeld’ van de deurwaarder de afgelopen jaren via de media weer aan het opkomen is. Ik begrijp waar dat vandaan komt. Er zijn de laatste tijd te veel voorbeelden waarbij op betrekkelijk lage hoofd­sommen exorbitant hoge kosten in rekening worden gebracht. Dat is in mijn ogen echt iets wat we niet moeten willen. Iedere deurwaarder zou in dit soort gevallen bij zichzelf te rade moeten gaan of dit nu het gewenste resultaat is van zijn/haar actie. In dit kader zou ik nog willen aangeven dat wij in slechts 7 procent van alle dossiers overgaan tot dagvaarden. We dagvaarden alleen als er echt geen andere oplossing is en de klant voldoende verhaal biedt. Dat betekent dat je de klant goed moet kennen: wat is de reden waarom er niet betaald wordt en op basis daarvan de juiste actie ondernemen. Rucksichtslos dagvaarden, dat kan gewoon niet meer, maar toch zie ik het nog steeds gebeuren. Daar moeten we met z’n allen vanaf.

Door: Marcel Wiedenbrugge
Bron: Credit Expo